- november 10, 2020
- Gepost door: admin_1712
- Categorie:
Mogelijke oorzaken van een negatieve blik op de landbouwbodem
De Nederlandse bodem ligt onder het vergrootglas en allerlei deskundigen waarschuwen dat het niet goed gaat met de kwaliteit van de Nederlandse landbouwbodem. De belangrijkste oorzaak hiervan is de intensieve agrarische bedrijfsvoering. Het grootste deel van de landbouwbodems heeft daarom last van verzuring, vermesting, verdroging, verdichting en allerlei bodem-gerelateerde ziektes. In het eerste deel van dit tweeluik heb ik laten zien dat deze conclusie de werkelijkheid veel te zwart-wit benaderd. Het grootste deel van de landbouwbodems heeft namelijk een uitermate goede bodemkwaliteit voor het telen van landbouwgewassen. Waar komen al die kritische ‘bevindingen’ toch vandaan? Speelt er dan toch iets wat ik over het hoofd hebben gezien of zitten de deskundigen in Nederland ook zomaar in een eigen “bubbel”? In dit artikel ga ik op zoek naar antwoorden.
Ik vat deze samen als:
1. De productielandbouw is verdwenen uit het wereldbeeld van onderzoekers
2. Een realistische en inhoudelijke visie op bodemkwaliteit ontbreekt
3. Beeldvorming over bodemkwaliteit wordt gestuurd door extremen
4. Alarmerende berichtgeving suggereert relevantie
5. “Nieuwe” inzichten klinken beter tegen een zwarte achtergrond
6. Toegang tot data en praktijkkennis is beperkt
Een verdwenen wereldbeeld
Allereerst speelt er denk ik iets wat we in het eerste jaar wetenschapsfilosofie op de universiteit al leerden. Feiten staan nooit op zichzelf en komen pas tot leven binnen een wereldbeeld. Het is de bril waarmee we naar feiten kijken. Wie herinnert zich niet de polemiek rondom de efficiëntie van de landbouw: met exact dezelfde cijfers kan de Nederlandse landbouw de meest efficiëntie landbouw (kg product per kg input) als ook de meest milieuonvriendelijke landbouw (kg input per hectare) worden genoemd. In de wetenschap noemen we deze wereldbeelden ook wel paradigma’s, complexen van samenhangende hypotheses die intern consistent zijn maar onderling niet (Thomas Kuhn, 1970). De filosoof Lakatos volgt een vergelijkbaar spoor waarbij deze paradigma’s onderling met elkaar kunnen concurreren en waarvan op lange termijn het beste wereldbeeld overblijft. De manier waarop we naar de feiten kijken en deze interpreteren bepaalt in sterke mate ook de conclusie hoe het met de bodemkwaliteit is gesteld. Het lijkt wel wat op de parabel van de zes blinden die elk met hun eigen instrumentarium op zoek gaan naar de olifant die voor hen staat.
Wat betekent dat voor de discussies rond bodemkwaliteit? Een landbouwkundige die zoekt naar maximalisatie van opbrengst om zo aan de groeiende vraag naar voedsel te voldoen kijkt anders naar een verandering in fosfaattoestand of organische stof dan een natuurliefhebber die de biodiversiteit op en onder de bodem wil maximaliseren. Ook een beleidsmedewerker die de opgave heeft om klimaatverandering te mitigeren door koolstof op te slaan in de bodem kijkt op een andere manier naar de bodemkwaliteit dan een landbouwdeskundige. Het paradigma en de onderliggende visie doen ertoe. De conclusie van Hidde Boersma en Joost van Kasteren (2020) dat het alarmerende rapport van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur sterk leunt op het werk van het Louis Bolk Instituut (in hun woorden, een organisatie met antroposofische inslag, dat zich openlijk hard maakte voor kunstmestloze, biologische landbouw) is mij te sterk gegeven het feit dat er bij deze studie onderzoekers van verschillende kennisinstellingen zijn betrokken. Maar onderliggend hebben ze wel een serieus punt: een groot deel van de huidige (bodem)onderzoekers hebben geen wortels in – en weinig feeling met – de daadwerkelijke landbouwpraktijk (inclusief de laatste praktijkontwikkelingen in de agronomie) en bekijken de bodem vanuit een andere bril dan een landbouwdeskundige of agrarische ondernemer.
De inhoudelijke visie is niet realistisch?
Het is relatief eenvoudig om verschillen en veranderingen in bodemkwaliteit meetbaar te maken zolang vooraf niet is gedefinieerd wat een goede bodemkwaliteit is en hoe deze ook meetbaar kan worden gemaakt. In het vorige artikel gaf ik aan dat hierdoor vergelijkingen en extrapolaties vanuit meetsets worden gemaakt die spaak lopen omdat de Nederlandse landbouwbodem niet vergelijkbaar is (en hoeft te zijn) met bodems buiten Nederland of met bodems in natuurgebieden. De gewenste functionaliteit is anders en daardoor is de definitie van bodemkwaliteit ook anders. Let wel, dan bekijk ik deze problematiek puur vanuit de gewenste kwaliteit voor een landbouwbodem.
Tussen de regels door wordt er echter in deze studies een ander (en veel bredere) visie van bodemkwaliteit gehanteerd. Een vitale bodem moet namelijk zowel gewasopbrengsten mogelijk maken als ook koolstof opslaan, nutriënten en water vasthouden, pesticiden afbreken en biodiversiteit boven en ondergronds stimuleren. Bij voorkeur zonder al te veel technische hulpmiddelen. Hoewel het niet zo concreet wordt gemaakt, suggereert dit wel dat een bodem aan al deze functies (tegelijkertijd) kan voldoen. Verschillende recente studies laten zien dat deze multi-functionaliteit niet mogelijk is. Dat betekent ook dat als we spreken over bodemkwaliteit we vooraf heel duidelijk moeten zijn in de beoogde doelen, en deze moeten ook realistisch zijn. Een landbouwbodem blijft namelijk een landbouwbodem. Zolang we hierin niet helder zijn, blijven er altijd substantiële knelpunten over rondom bodemkwaliteit, en blijven we een negatieve focus houden.
Een wereld van extremen
Een andere ontwikkeling heeft te maken met de rol van media en het voorkomen van uitzonderlijke situaties. Het is helemaal niet moeilijk om tientallen krantenberichten en nieuwsberichten tevoorschijn te toveren met conclusies als “in een groot deel van de Nederlandse landbouwgronden … is geen bodemleven meer … er is een zombie-natuur’’, “de bodem is chemisch niet meer te repareren”, en “de bodem is bereikt”. In extreme weerjaren met grote droogte of met heel veel neerslag in korte tijd is het helemaal niet moeilijk om dramatische plaatjes te maken van landbouwpercelen die onder water staan of waar het gewas dood gaat door watertekort. Alarmerende berichten zijn in en worden snel en veel gedeeld. Berichten dat het goed gaat met de Nederlandse landbouwbodem zijn veel minder aanwezig. Berichten van gelukkige boeren ook niet. Geven de media, door te veel nadruk te leggen op negatieve berichten, een verwrongen beeld van de werkelijkheid? Krijgen de uitzonderingen (die er ook zeker zijn) daarmee niet de status van “normaal”? En wat is onze rol hierin als onderzoekers en adviseurs?
Een alarmerende toon suggereert relevantie
Allereerst een hand in eigen boezem: de slagingskans van projectvoorstellen is hoger als het een antwoord geeft op een knellend en urgent probleem. Om deze reden zie ik tientallen projectvoorstellen langskomen waarin de bodemkwaliteit erg negatief wordt benadrukt om zo juist de innovatie van het projectidee beter uit te laten komen. En die voorstellen schrijf ik zelf ook. Beseffen we echter ook dat we hiermee als onderzoekers en bodemkundigen ook een wereldbeeld neerzetten dat maar ten dele waar is, en waarmee derden (beleidsmakers, journalisten, boeren en burgers) de indruk krijgen dat ons project toch zeker bijdraagt aan een betere wereld. Natuurlijk liggen er ook inhoudelijke vragen, maar verliezen we soms ook het totaalplaatje uit het oog door te sterk te focussen op problemen?
Ter neutralisering … er is niets nieuws onder de zon. Een korte blik op ons historisch archief, als ook kopieën van oude vakbladen bevestigen dit. Alle huidige onderwerpen die spelen rondom bodemkwaliteit (verzuring, vermesting, verdroging, bodemleven, ammoniak, fosfaat, metalen) speelden ook al in de jaren zeventig en tachtig, en de inhoud van diverse artikelen lijkt soms zomaar een geactualiseerde kopie te zijn van iets wat toentertijd ook hot nieuws was. Denk maar eens aan de hele discussie rondom berm- en slootmaaisel, het verhogen van organische stof, het gebruik van bodemverbeteraars of maatregelen voor meer biodiversiteit. Mijn advies: laten we met elkaar die hypes voorkomen.
Nieuwe inzichten klinken beter tegenover een zwarte achtergrond
Hieraan verwant is de snelle opkomst van allerlei adviseurs en bedrijven die graag meeliften op de groeiende aandacht voor bodem. De beste manier om dat te doen is de huidige landbouwpraktijk, het gebruik van bewezen meetmethodes en daaraan gekoppelde adviezen af te doen als achterhaald, als iets dat afkomstig is uit de Mansholt-school en daarom wel fout moet zijn. Vervolgens worden er allerlei innovatieve meetmethodes en adviezen gepresenteerd die de huidige problemen oplossen. Ik ben overigens blij dat de wetenschappelijke rapporten van kennisinstellingen, als ook het RLI-rapport hier verre van is gebleven. Maar al die aandacht voor “een slechte bodem door slecht management” bevestigt opnieuw de negatieve beeldvorming rond de bodem.
Toegang tot data en praktijkkennis is beperkt
Wetenschappelijke onderzoekers beperken hun onderzoek graag tot een specifiek proces of aspect van de bodem. Dat is logisch, want op deze manier vergroten we onze kennis van het systeem. Om dat te doen worden vaak veldproeven aangelegd op proefstations of worden metingen uitgevoerd bij tientallen agrarische ondernemers. We weten tegelijk ook dat de daadwerkelijke variatie in bodemkwaliteit sterk varieert afhankelijk van de positie in het landschap, het gevoerde management van bodem, gewas, mest en water. Het opschalen van conclusies naar de werkelijkheid buiten de proefboerderij vraagt om voorzichtigheid als ook om een grondige kennis van het huidig landbouwsysteem en bijbehorende bodem. Ik vraag mij af of de bodemdeskundigen in Nederland zich daar van bewust zijn en in hun conclusies hiermee ook rekening houden. Het feit dat ons landelijk beleid wordt geëvalueerd op basis van een honderden meetlocaties in Nederland klinkt natuurlijk fantastisch (en dat is het ook), maar tegelijk wordt informatie uit honderdduizenden bodemanalyses en bijbehorende adviezen uit routinematige laboratoria genegeerd. Een ander voorbeeld: er is al jaren een grote discrepantie tussen de hoeveelheid mest die we op papier over Nederland herverdelen en de gegevens zoals deze op boerenbedrijven wordt verzameld. Data delen om samen te leren; daar liggen nog enorme kansen om bodembeleid te monitoren en aan te sturen.
Een korte reflectie
Afsluitend, zijn er dan geen problemen met de Nederlandse landbouwbodem? Jazeker, die zijn er. En voor een groot deel ook gekoppeld aan onzorgvuldig management van agrariërs. Voor een deel ook door minder beïnvloedbare factoren als verzilting, droge weerjaren, en warme winters. In diverse regio’s in Nederland zijn de huidige bouwplannen daarom ook niet duurzaam. Als landbouwsector zijn we (te) afhankelijk geworden van technische oplossingen, en is al deze (negatieve) aandacht rondom bodemkwaliteit een wake up call om het principe “functie volgt bodemkwaliteit” serieus gaan nemen. Door slim de landbouwkundige doelen te combineren met de verschillende maatschappelijke opgaves liggen hier kansen voor vrijwel elk boerenbedrijf. Als bodemdeskundigen spelen we hierin een ondersteunende rol: we zoeken naar systeeminnovaties en technische oplossingen om de problematiek van de bodemverdichting (en structuur verslechtering) en ziektedruk te verminderen. Samen met de sector om zo ook tot haalbare oplossingen te komen. Om zo echt duurzaam te zijn, voor nu als ook voor de toekomstige generatie. Met zorg voor een goede bodem!
Deze blog is gepubliceerd op Linkedin door collega Gerard Ros (e-mail gerard.ros@nmi-agro.nl, tel. 06 2951 3812)