Denk mee over de veenweidesloot van de toekomst

Hoe dragen agrarisch beheerde veenweidesloten nu en in de toekomst bij aan doelstellingen op het gebied van klimaat, natuur en landbouw? Het doel van het project Veenweidesloot van de Toekomst (VeeST) is om inzicht te krijgen in hoe zo’n sloot eruitziet en met welk beheer dit kan worden bereikt en behouden. Ook als slootwaterpeilen hoger en dynamischer worden. In een webinar werd dinsdag 19 november de stand van zaken in dit project toegelicht. Betrokkenen worden uitgenodigd om mee te denken (en te doen!). Het webinar is hier terug te zien.

In het webinar zijn de resultaten gepresenteerd van de verkenningsfase en van de dit jaar uitgevoerde metingen. Over de verkenningsfase is ook een rapportage verschenen. In 2026 volgt de eindrapportage.

In VeeST werken Nutriënten Management Instituut (NMI), Floron, Veenweiden Innovatiecentrum (VIC), Waternet en ORG-ID samen. De financiers zijn het Ministerie van LVVN en Stowa.

Tijdens het webinar zijn ruim 60 geïnteresseerden bijgepraat over de vorderingen in het project VeeST. Michelle Talsma, programmamanager watersystemen bij STOWA (kenniscentrum van de regionale waterbeheerders in Nederland), leidde het webinar kundig in goede banen. “De kennisagenda van STOWA focust onder meer op de watervragen in het veenweidegebied: wat is bijvoorbeeld de ideale grondwaterstand om broeikasgasemissies te beperken en wat betekent dat voor de waterkwaliteit?”, vertelt Talsma. “Ook vragen we ons af welke instrumenten waterbeheerders tot hun beschikking hebben en wat de beleidsruimte is.”

De eerste spreker is onderzoeksleider Debby van Rotterdam van NMI, die in dit project rolde vanuit een ander project over oeverafkalving. Van Rotterdam laat zien dat het grootste deel van oeverafkalving onder de waterlijn plaatsvindt. “Zonder dat je het ziet, gaat land verloren en daarmee komen bagger en nutriënten in het watersysteem terecht”, vertelt ze hierover. “Dat is dus niet goed voor de waterkwaliteit en de afbraak van bagger leidt tot broeikasgasemissies. Afkalving leidt bovendien tot beheer en onderhoudskosten.”

De oplossing voor stabiliteit van oevers is stevig wortelende oevervegetatie die gedijt bij vochtige omstandigheden en bestand is tegen (tijdelijk) natte omstandigheden. Beheer is belangrijk om de juiste vegetatie te krijgen en te houden. “Niets doen, tenzij… is een goed uitgangspunt om stabiliteit te herstellen, ook als wordt vernat”, merkt Van Rotterdam op aan de hand van een praktijkvoorbeeld. “Hier zit veel diepwortelede pitrus in de oevers, wat zorgt voor bodemstabiliteit.”

Maar wat moet je nou precies doen en wanneer? Daar is het onderzoeksconsortium mee verder gegaan. Eerst moet je weten waarmee je te maken hebt, via een systematische aanpak en in samenspraak met de praktijk om tot een praktisch toepasbaar advies te komen. VeeST wil de veenweideslot van de toekomst definiëren en dat koppelen aan een gestandaardiseerd handelingsperspectief.

Tijdens de uitvoeringsfase van VeeST zijn in 2024 128 locaties bij 7 waterschapgebieden grondig onderzocht. In een deel van deze locaties zijn simpele beheerproeven uitgezet om regulier en minimaal beheer van sloten te vergelijken. Parameters als vegetatiesamenstelling, oever- en slootprofiel, onderholling, indringingsweerstand en baggerdikte worden gecombineerd met optische waarnemingen en met interviews met beheerders van de sloot.

Talsma vat samen: “Een stabiele oever is dus eigenlijk een sleutelfactor in de veenweidesloot. Nu is de oever vaak niet stabiel, waardoor bagger ontstaat en een risico vormt voor de waterkwaliteit en de agrarische gebruikswaarde van de oever. Hoe krijg je een stabiele oever met vegetatie erin?”

Vervolgens lichtte Michiel Verhofstad, aquatisch ecoloog en teamleider bij Floron, de wensbeelden voor de veenweidesloot van de toekomt toe. “Stabiele oevers, goede waterkwaliteit. Oevers die bestand zijn tegen een hoger peil en klimaatverandering, zoals extreme neerslagpatronen. En oevers met een hoge ecologische waarde en die de agrarische gebruikswaarde van het perceel veiligstellen; het moet financieel rendabel zijn om er productie te laten plaatvinden. In de verschillende wensen zitten spanningsvelden.”

Laura Moria, projectmanager aquatische ecologie bij NMI, ging dieper in op de 6 gedefinieerde veensloottypen. “Veensloten zijn een potentiële hotspots voor biodiversiteit”, zegt ze enthousiast. Die types onderscheiden helpt om maatwerk te bieden, blijkt uit Moria’s verhaal. De verschillen zitten bijvoorbeeld in grondsoort en hydrologie. “Ons beeld na de metingen in het eerste jaar is dat de oevers smal zijn, de waterdiepte gering en dat we een forse sliblaag zien in de sloten.” Maar niet al het slib zit persé in de weg. “Het is echt maatwerk.”

De oever is vaak niet 100% bedekt met planten die tegen natte omstandigheden kunnen, ontdekte Moria, wat betekent dat die niet bestand zijn tegen langdurige inundatie of peilfluctuatie. Aanpassingen aan het waterpeil moeten dus geleidelijk (centimeters per jaar) en met beleid gebeuren.

Het veldwerk gaf ook al mooie aanknopingspunten die het paradigma ‘niet doen, tenzij…’ onderbouwt. “We zijn nu informatie aan het verzamelen voor de data-analyse. Daarmee hopen we de inzichten uit de verkenningsfase, hoe we tot het wensbeeld komen, verder te onderbouwen.”

Het webinar eindigt met de oproep aan betrokkenen om zich te melden voor deelname aan het onderzoek. In 3 workshops wordt praktijkkennis opgehaald en wordt aan praktijkgerichte oplossingen gewerkt. Wie belangstelling heeft en wie van zijn of haar sloot een veenweidesloot van de toekomst te maken, kan dat doorgeven aan: jolien.verweij@waternet.nl.

 

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Debby van Rotterdam, e-mail debby.vanrotterdam@nmi-agro.nl, tel. 06 2517 9329